Al 50 jaar onderzoek en genot in de duinen van Meijendel
In augustus 1974 had ik mijn eerste kennismaking met Meijendel, als kersverse Leidse biologiestudent. Als Nijmegenaar was ik gewend aan tientallen vierkante kilometers vrij toegankelijke natuur waar vrijwel niemand kwam. Hoe anders was dat in de Meijendel-vallei, waar zelfs bij het eerste daglicht al veel wandelaars waren. Gelukkig werd ik gewezen op het bestaan van Kijfhoek en Bierlap. Eind september 1974 mocht ik mee met een excursie en ik was op slag verliefd. De onvoorstelbaar mooie en gevarieerde duinnatuur en de stilte van het gebied waren een verademing.
Tekst: Leo Jalink. Foto’s Cora van der Plaats en Leo Jalink (figuren 2, 3 en 4).
"De onvoorstelbaar mooie en gevarieerde duinnatuur en de stilte van het gebied waren een verademing."
Kort daarna heb ik een jaarkaart aangevraagd voor Kijfhoek en Bierlap. Een vereiste was toen nog dat je van ten minste twee natuurorganisaties lid was en verder dat je je in het gebied stil en onopvallend gedroeg. Spreken deed je hoogstens op fluisterniveau. Dat laatste is zo gebleven tot het invoeren van de dagkaartjes. Sindsdien is het veel drukker en hoor je wandelaars vaak al op een kilometer afstand aankomen, wat mij betreft zeker geen verbetering. In 1977 startte ik met het inventariseren van vogels, eerst in de kavels 10, 12 en 76. Vanaf 1979 in de kavels 17a, 17b en ook enkele jaren in kavel 36. Kavel 17a en 36 herbergden grote meeuwenkolonies. In kavel 17a wisselden de aantallen Zilvermeeuwen (Larus argentatus) van jaar tot jaar tussen de 500 en 950 paar en die van Kleine mantelmeeuwen (Larus fuscus) tussen de 370 en 470 paar (Wanders, 1985). In kavel 36 was een kolonie met tussen de 50 en 250 paar Stormmeeuwen (Larus canus). Gelukkig hoefde ik de Zilver- en Kleine mantelmeeuwen niet te tellen, maar de aanwezigheid van grote aantallen meeuwen leverde wel een probleem op als je andere broedvogels probeerde te inventariseren. Zo gauw je het terrein betrad gingen er honderden meeuwen luid schreeuwend de lucht in met oorverdovend kabaal waardoor je de andere vogels wel zag zingen maar niet kon horen. Ik loste dat op door op verschillende plekken een tijd half onder een struikje te gaan zitten. De meeuwen werden dan weer rustig en zo kon ik de andere vogels wel horen. Kavel 17(a en b) was extreem rijk aan vogels in die tijd. Het meest bijzonder waren misschien wel de grote aantallen Fitissen (Phylloscopus trochilus). Begin jaren 80 telde ik jaarlijks rond 100 broedparen. Ook in het sterk vergelijkbare kavel 16 werden door Joop Ros grote aantallen fitissen geteld, jaarlijks tussen 70 en 95 paar. Het jaar 1983 was heel rijk, met 176 paar Fitissen in de kavels 17 en 111 in kavel 16. Tegenwoordig zijn de aantallen veel lager, in 2023 36 paar in de kavels 17 en 12 in kavel 16.
In 1984 werd de manier van broedvogels tellen ingrijpend gewijzigd. We moesten over op de BMP-methode. Mijn voorstel om een of twee jaar in elk kavel met beide methoden te tellen bleek helaas onbespreekbaar. Mijn idee was dat je op die manier de oude telreeks beter aan de nieuwe telgegevens zou kunnen koppelen. Voor mij een reden om te stoppen met vogeltellingen en op verzoek van DZH ben ik me toen 100% gaan toeleggen op het inventariseren van paddenstoelen. Dat deed ik tijdens mijn duinbezoeken al sinds 1975, maar inmiddels was mijn paddenstoelenkennis voldoende gegroeid zodat ik vele soorten al in het veld kon herkennen en thuis had ik een eigen microscoop voor vaak noodzakelijke nadeterminaties. Vanaf 2011 inventariseer ik samen met Cora van der Plaats.
In 1990 werd in een deel van het duin duinbegrazing ingevoerd met Noordse Fjorden-paarden en een jaar later ook met Galloway-runderen [Foto 1]. Dat bood een mooie gelegenheid om het effect van deze begrazing op graslandpaddenstoelen te onderzoeken. Voor die tijd duidden wij het kalere deel van de Bierlap-vallei vaak aan als Mau Mau-vlakte vanwege de hoge en dichte massa verdroogd gras (vooral Duinriet (Calamagrostis epigejos) en Zandzegge (Carex arenaria) ) die de hele vallei vulde. In een half jaar tijd veranderde het aanzien van de vallei door de begrazing volledig, het werd een groene, gemillimeterde grasvlakte. Kort daarna stonden er op diverse plekken in de Bierlapvallei enorme aantallen Wasplaten (Hygrocybe) en in mindere mate ook Knotszwammen (Clavulinopsis en Clavaria) en Aardtongen (Geoglossum en Trichoglossum). De aantallen waren zo groot dat nieuwvestiging van mycelia niet voor de hand lag, kennelijk waren de mycelia al aanwezig toen het gebied nog zo verruigd was. Daar hadden we toen grote twijfels over. Inmiddels weten we veel meer over de biologie van die paddenstoelen en ook dat dit goed kan kloppen. Het blijkt dat de mycelia van Wasplaten, Aardtongen en Knotszwammen het vele jaren kunnen volhouden, ook als de vegetatie sterk verruigd en verdicht is. Voorwaarde is wel dat de bodem niet vermest is. En we weten ook dat die mycelia onder dat soort omstandigheden niet of nauwelijks vruchtlichamen produceren. De reden is dat door de hoge luchtvochtigheid in de onderste laag van die verruigde vegetatie de vruchtlichamen zouden worden aangetast door parasitaire schimmels en bovendien zijn de omstandigheden voor het verspreiden van sporen dan ook ongeschikt. Aardtongen maken nog wel wat vruchtlichamen aan, maar die worden vrijwel allemaal aangetast door de Aardtongzwameter (Hypomyces papulasporae) [foto’s 2], een parasitaire schimmel die ervoor zorgt dat de Aardtong geen eigen sporen maakt.
De begrazing bevorderde niet alleen het voorkomen van graslandpaddenstoelen. Ook kwam er een heel scala aan paddenstoelen die op mest groeien bij, zoals Grote en Kleine [foto 3] speldenprikzwam (Poronia punctata en P. erici), Geringde vlekplaat (Panaeolus semiovatus), Mestbekerzwam (Peziza fimeti) [foto 4], diverse Kaalkopjes (Deconica en Psilocybe) en Inktzwammen (Coprinus, Coprinellus, Coprinopsis en Parasola), allerlei kleine ascomyceetjes en nog veel meer (Nauta & Jalink, 1995; Jalink & Nauta, 1996, 1997, 1999, 2003).
Op een plek die gekenmerkt wordt door een kruising van greppels was sinds de begrazing jaar in jaar uit een grote rijkdom aan Wasplaten en Aardtongen. Van ecoloog Harrie van der Hagen, voormalig Dunea-medewerker, hoorde ik dat die plek boven een kwelvenster ligt, een plek waar vroeger kalkrijk grondwater omhoog kwam.
Hier vlakbij stond vroeger een grote Iep (Ulmus). Die is eind vorige eeuw omgevallen en blijven liggen. Jaar op jaar volgden wij het verval en de paddenstoelenflora van die boom [Foto 5]. Heel bijzonder was het verschijnen van de Vorkplaathoutzwam (Lenzites warnieri) [Foto 6] in 2002, maar waarschijnlijk stond hij er al in 2001 (Nauta, 2005). De soort lijkt op het Fopelfenbankje (Lenzites betulina), maar de vruchtlichamen worden veel groter en hebben dikke, gevorkte plaatjes. Die zeer zeldzame houtzwam vormde jaarlijks nieuwe vruchtlichamen, de laatste in 2021. Tot ver in 2023 waren die laatste vruchtlichamen nog goed herkenbaar. Van de ooit zo forse boom zijn nu nog slechts enkele vuistgrote, volledig verrotte stukjes hout over. Andere soorten die veel op dit boomlijk groeiden waren de Zalmzwam (Rhodotus palmatus) en het Viltig judasoor (Auricularia mesenterica).
In het beheerplan van 2000 hebben Marijke Nauta en ik het paddenstoelenhoofdstuk mogen schrijven (Jalink & Nauta, 2000). In totaal waren er toen 815 soorten bekend uit Meijendel en Berkheide, maar omdat Berkheide veel minder geïnventariseerd was dan Meijendel zullen er toen rond de 800 soorten in Meijendel bekend zijn geweest. Inmiddels zijn dat er ruim 1700, en dat aantal zal nog verder groeien. Dat is niet alleen mijn verdienste, maar onder andere ook die van excursies van de Nederlandse Mycologische Vereniging (NMV) in het gebied en van de Haagse KNNV-werkgroep paddenstoelen onder leiding van Kees Pinster.
Heel opvallend zijn de soms sterke wisselingen in de paddenstoelenflora, van jaar tot jaar. Zo stonden er in 2020 ineens op vele tientallen paardenkeutels Kogelschieters (Pilobolus oedipus), nieuw voor Nederland (Jalink 2020). In de meeste andere jaren zie je helemaal geen Pilobolus-soorten in Meijendel. In de extreem hete zomer van 2018 stonden er plotseling op meerdere plekken Tropische vlekplaten (Panaeolus antillarum) [Foto 7] in het duin, een soort die tot 2005 vooral in kassen werd aangetroffen en nooit eerder in Meijendel. Sindsdien hebben we die soort nog maar een enkele keer gezien.
Meijendel is ook een extreem goed gebied voor Aardsterren, zoals de Forse (Geastrum coronatum), de Gekraagde (G. michelianum, tot voor kort bekend onder de naam G. triplex), de Kleine (G. minimum) en de Baretaardster (G. striatum) en de Peperbus (Myriostoma coliforme). De Heideaardster (G. schmidelii) [Foto 8] is al sinds 1921 bekend uit het gebied, maar hij was altijd heel schaars en werd maar eens in de zoveel jaar gevonden. In 2009 kwam daar ineens verandering in. Sindsdien wordt de soort jaarlijks op vele plaatsen en in grote aantallen gevonden. Ook de Bruine aardster (G. elegans) is sindsdien veel algemener geworden. Het waarom van de plotselinge toename van deze iets zuurminnende Heideaardster is ons volstrekt onduidelijk en in Meijendel groeit hij ook op plekken met heel kalkrijke bodem.
Een grote verrassing was de paddenstoelenrijkdom van helmvegetaties in de zeereep en in de grote verstuivingen meer landinwaarts [Foto 9; Foto 10]. We vonden ruim 40 soorten paddenstoelen die op of bij Helm (Calamagrostis arenaria) groeien. Sommige daarvan staan echt in het kale zand (Jalink, 2022).
De paddenstoelen van Meijendel staan al lang in de belangstelling. Voor de Tweede wereldoorlog was Boetje van Ruijven (1923, 1926, 1935, 1937) actief. Bij veel van haar waarnemingen staan goede plaatsaanduidingen. Ook maakte ze van veel soorten mooie aquarellen. Lang werd gedacht dat die aquarellen tijdens de oorlog verloren waren gegaan toen het huis van Boetje van Ruijven door een bombardement in brand vloog. Maar bij de verhuizing van het herbarium naar Naturalis werd een groot aantal aquarellen terug gevonden. Kennelijk had Boetje van Ruijven ze al voor de oorlog aan het Rijksherbarium geschonken. In 1937 waren er volgens Boetje van Ruijven al 550 soorten paddenstoelen uit Meijendel bekend. Kees Bas (1974) heeft een uitvoerig hoofdstuk geschreven over paddenstoelen in het Meijendelboek.
Tot slot nog een heel ander onderzoek dat ik als student begin jaren 80 deels in de duinen van Meijendel heb uitgevoerd. Wie nu in de Bierlapvallei loopt, in het gedeelte waar in het voorjaar Sneeuwklokjes en Narcissen bloeien, ziet als hij/zij goed kijkt zeker 20 ondiepe kuilen, zo’n 10 tot 30 cm diep en met een doorsnede van een halve tot anderhalve meter. Duidelijk te klein voor bomkraters, maar je denkt misschien aan andere menselijke ingrepen. Dat is niet het geval. In de jaren 70 en 80 van vorige eeuw was dit deel van de Bierlap zeer rijk aan mierenhopen van de Behaarde rode bosmier (Formica polyctena). Die mieren groeven het zand opzij en vervingen het door allerlei klein organisch materiaal zoals takjes en bladresten. Dat droge plantenmateriaal had een prima isolerende werking. Nadat de nesten verlaten waren, verteerde het organische materiaal langzaam en uiteindelijk was er niets van over en werd de kuil van het mierennest zichtbaar.
Eind jaren 70 was door onderzoek van Bram Mabelis (1979) bekend dat die Rode bosmieren in Meijendel in het voorjaar oorlogen voerden met de soortgenoten van de buurnesten. Daarbij werden duizenden werksters gedood en meegenomen naar het eigen nest. Dat riep bij mij de vraag op waarom dit gebeurde en ook of dit in andere gebieden met Rode bosmieren ook plaats vond. Ik bedacht een onderzoeksopzet voor een studentenonderwerp en Gerrit-Jan de Bruyn was bereid om mij te begeleiden. Ik koos In Gelderland en Noord-Brabant nog 3 andere gebieden uit met veel Rode bosmierenkolonies. Al snel bleek dat ook in die andere gebieden in het voorjaar grote mierenoorlogen woedden. Ik hield de activiteiten van de mierennesten goed in de gaten en keek ook naar het aanbod van andere prooien (vooral rupsen en volwassen insecten). De conclusie van mijn onderzoek kwam overeen met die van Mabelis. Rode bosmieren hebben een heel bijzondere eiwitcyclus. In de nesten overwinteren behalve de koninginnen ook tienduizenden werksters. Als de kolonies uit hun winterslaap ontwaken zijn er nog nauwelijks eiwitrijke prooien te vinden, maar de koninginnen beginnen weer eieren te leggen en die eieren moeten gevleugelde mannetjes- en vrouwtjesmieren opleveren. De larven van die mannetjes en vrouwtjes worden gevoerd met de eiwitten en vetten van de lijken van de werksters die gesneuveld zijn in de oorlog. Op een gegeven moment vliegen de mannetjes en vrouwtjes uit en ze paren met elkaar. Na de paring landen de mannetjes op de grond en al spoedig worden ze afgemaakt en naar het nest gevoerd. Dat gebeurt later ook met een deel van de vrouwtjes die niet zo gelukkig zijn dat ze als extra koningin in een bestaand nest geaccepteerd worden. De koninginnen in het nest gaan door met eieren leggen, maar de nieuwe eieren zijn voorbestemd om werksters te worden. De afgeslachte mannetjes en vrouwtjes worden gevoerd aan de werksterlarven en daarmee is de eiwitcyclus rond. Die werksterlarven krijgen overigens ook een heel grote hoeveelheid andere prooien zoals rupsen te eten, want die zijn inmiddels ook steeds talrijker aanwezig in het bos. Uit mijn onderzoek en dat van Mabelis, blijkt dat de oorlogen helemaal stoppen als het aanbod van andere eiwitrijke prooien voldoende is.
De waarneemdagen waren lang, vaak van zonsopgang tot zonsondergang. Gelukkig hielden de mieren op zonnige dagen siësta, als het duinzand te heet werd. Dat voorbeeld volgde ik dan graag en om te voorkomen dat ik me zou verslapen legde ik mijn hoofd op een mierenpad. Zodra de mieren weer actief werden, voelde ik ze kriebelen en werd ik wakker en kon ik weer gaan noteren wat ze vervoerden. Mijn gedrag leverde soms wel verbaasde reacties op als er een wandelaar langs kwam, maar na enige uitleg snapten ze het wel.
Inmiddels zijn Cora ik met pensioen en nog steeds zijn wij vrijwel wekelijks in het duin aan het inventariseren. We genieten er volop van en hopen onze inventarisaties nog vele jaren voort te zetten.
Leo Jalink
_____________________________________________________________________________________________________________________________
Literatuur
Bas C (1974) Kleurrijke vruchten van onzichtbare planten. In: N Croin-Michielsen (eindred.) Meijendel duin-water-leven. Den Haag/Baarn.
Boetje-Van Ruyven MRS (1923) De paddestoelen van Meijendell. Med. NMV 14: 85-88.
Boetje-Van Ruyven MRS (1926). Het Meijendel-onderzoek, mycologische sectie. De levende natuur 30: 307-312.
Boetje-Van Ruyven MRS (1935). Paddestoelen van Meijendel. De levende natuur 39: 321-333, 356-363.
Boetje-Van Ruyven MRS (1937). Paddestoelen in het duin. In onbekend: 63-85.
Jalink LM (2020) Pilobolus oedipus, een nieuwe Kogelschieter voor Meijendel en Nederland. Hollands Duinen 77: 39-41.
Jalink LM (2022). Paddenstoelen op en bij Helm in Meijendel. Hollands Duinen 80: 22-38.
Jalink LM & MM Nauta (1996). Ontwikkeling mycoflora. In HGJM van der Hagen Paarden en koeien in Meijendel. Rapport NV Duinwaterbedrijf Zuid-Holland.
Jalink LM & MM Nauta (1997). Psilocybe liniformans en Poronia samen in de lift. Coolia 40: 192-193.
Jalink LM & MM Nauta (1999). Mycoflora en duinbegrazing in Meijendel 1: fungi van duingraslanden. Hollands Duinen 34: 42-52.
Jalink LM & MM Nauta (2000).In Duinwaterbedrijf Zuid-Holland & SBB, 2000. Beheersplan Berkheide, Meijendel, Solleveld 2000-2009. Basisdocument (p. 35-40 en p., 147-148).
Jalink LM & MM Nauta (2003). Mycoflora en duinbegrazing in Meijendel 2: De ontwikkeling van de graslandmycoflora in de periode 1999-2002. Hollands Duinen 43: 30-38.
Jalink LM & CL van der Plaats (2018). Tropische vlekplaat, nieuw voor Meijendel. Hollands Duinen 72: 64.
Mabelis AA (1979) Wood ant wars. The relationship between aggression and predation in the red wood ant (Formica polyctena Först.). Neth J Zool 29 (4):451–620
Nauta MM & LM Jalink (1995). De geringde vlekplaat en andere mestpaddestoelen in Meijendel. Meijendel Meded. 28: 51-54.
Nauta MM (2005). Lenzites warnieri, al jaren present. Coolia 48(3): 171.
Wanders H (1985) Tellingen van de broedpopulaties van vier meeuwensoorten in de Wassenaarse duinen van 1989 tot en met 1983. Meijendel Mededelingen 17: 11-25.
Bijschriften foto’s zie hier
Foto 1 Galloway CvdP.jpg
Figuur 1. Sinds 1991 lopen er Galloway runderen in Meijendel. Vroeger waren ze allemaal volledig zwart, maar de laatste jaren zijn er ook Galloways met grote witte vlakken, als bij een Lakenvelder. Foto Cora van der Plaats.
Foto 2a Geoglossum fallax met Hypomyces papulasporae 20181014 LJ.jpg
Foto 2b Hypomyces papulasporae op Geoglossum 20171027 LJ. jpg
De foto’s moeten naast elkaar komen te staan, bijsnijden mag uiteraard.
Figuur 2. Wanneer de luchtvochtigheid hoog is, worden Aardtongen (Geoglossum) aangetast door de Aardtongzwameter (Hypomyces papulasporae). Op de linkerfoto is het beginstadium zichtbaar. Uiteindelijk wordt de hele Aardtong bedekt met het witte weefsel van de Aardtongzwameter (rechterfoto). Foto’s Leo Jalink
Foto 3 Poronia erici LJ 20160417.jpg
Figuur 3. De Kleine speldenprikzwam (Poronia erici) is oorspronkelijk beschreven van Konijnen- en Hazenkeutels. In Meijendel vinden we deze soort vooral op paardenmest. De Kleine speldenprikzwam staat vooral op plaatsen met een kalkrijke bodem, De Grote speldenprikzwam is wat dat betreft veel minder kieskeurig. Foto Leo Jalink.
Foto 4 Mestbekerzwam Peziza fimeti LJ.jpg
Figuur 4. De Mestbekerzwam (Peziza fimeti) groeit vooral op uitwerpselen van runderen. Hoewel het substraat rijkelijk aanwezig is, is deze soort zeker niet algemeen. Foto Leo Jalink.
Foto 5 Vorkplaathoutzwam Iep CvdP.jpg
Figuur 5. In 2016, bijna 20 jaar na het omvallen, was de Iep (Ulmus) nog goed herkenbaar en waard voor bijna 20 exemplaren van de Vorkplaathoutzwam (Lenzites warnieri). Foto Cora van der Plaats.
Foto 6 Vorkplaathoutzwam CvdP.jpg
Figuur 6. De onderkant van de Vorkplaathoutzwam (Lenzites warnieri) laat zien dat de Nederlandse naam voor deze paddenstoel goed gekozen is. Foto Cora van der Plaats.
Foto 7 Tropische vlekplaat CvdP.jpg
De Tropische vlekplaat (Panaeolus antillarum) werd tot 2005 vrijwel uitsluitend in kassen en stallen gevonden. Daarna ook wel buiten. In de extreem hete zomer van 2018 stond de soort ineens op meerdere plaatsen in Meijendel. Foto Cora van der Plaats
Foto 8 Heideaardster CvdP.jpg
De Heideaardster (Geastrum schmidelii) is sinds 2009 een algemene soort in Meijendel. Foto Cora van der Plaats.
Foto 9 Helmduinen CvdP.jpg
De helmduinen blijken ondanks hun onherbergzame milieu met stuivend zand en droogte toch zeer rijk aan paddenstoelen, er groeien ruim 40 soorten op en bij Helm. Foto Cora van der Plaats
Foto 10 Verstuivingen CvdP.jpg
Met grootschalige plagprojecten brengt Dunea de dynamiek terug in de duinen. Sommige van die gebieden stuiven na meer dan 10 jaar nog steeds en dat biedt veel ruimte voor Helmvegetaties van allerlei leeftijden. Vitale Helm heeft andere paddenstoelen dan aftakelende oude Helm. Foto Cora van der Plaats.