Museum 150 jaar Dunea
Vanaf donderdag 1 augustus tot en met eind september is de Duinkamer bij bezoekerscentrum De Tapuit in Meijendel omgetoverd tot een museum. In deze ruimte zijn verschillende foto’s, prenten en attributen te zien uit de 150-jarige geschiedenis van duin, water en Dunea. Thema's als natuurbeheer, cultuurhistorie, onderzoek en monitoring, recreatie-handhaving-educatie en waterwinning komen terug in teksten en beelden.
Openingstijden
Dinsdag tot en met zaterdag geopend van 10.00-16.00 uur.
Zondag en maandag gesloten.
Uitzonderingen
Zaterdag 31 augustus gesloten in verband met de Dunea-vrijwilligersdag.
Entree gratis
Nieuws
Waterwinning
Waterwinning uit de duinen is een proces van continu aanpassen en verbeteren. Dat betekent 150 jaar innovatie, passend bij een groeiende vraag naar drinkwater en veranderingen in de natuur.
1. Hoe het allemaal begon
In 1874 begon de Duinwaterleiding van 's-Gravenhage (DWL) met waterwinning in de duinen bij Scheveningen. Voor die tijd dronken mensen ongezuiverd water uit sloten, rivieren of putten. Dit veroorzaakte regelmatig cholera- en tyfusepidemieën, waaraan duizenden mensen stierven. De aanleg en exploitatie van de gemeentelijke duinwaterleiding was dus een gigantische stap voorwaarts.
De eerste winning (watervang) liet water uit het grondpakket van het duin naar een kanaal toestromen. Dit kanaal lag ter plekke van de huidige hoofdader, aan de oostzijde van het fietspad van de watertoren naar de Wassenaarse Slag. Het kanaal was relatief breed en diep om als voorraadreservoir te dienen en om zwevende stof in het water de gelegenheid te geven om te bezinken. Het kanaal was verdeeld in vijf afsluitbare panden, om de hoeveelheid duinwater naar het pompstation te kunnen regelen.
In de jaren ’80 van de negentiende eeuw groeide de bevolking en daarmee het waterverbruik al zo snel, dat de capaciteit van de winning moest worden uitgebreid. Het kanaal werd vervangen door een dikke betonnen leiding, waar het duinfiltraat op kon instromen.
2. Automatisch systeem
Deze vijf kilometer lange verzamelleiding bestond uit korte buizen, die met open verbindingen aan elkaar gelegd waren (zonder rubberringen of voegmateriaal). Wel werd er een laag grint om de verbinding aangebracht. Door de open verbinding kon het grondwater uit het duin, het zogenaamde duinfiltraat, de leiding in. Het grint zorgde voor een zekere voorfiltering van het water. Deze oude vorm van water winnen leek op een drainage.
De aan het duin te onttrekken hoeveelheid water werd nu niet langer gereguleerd met schuiven tussen de kanaalpanden, maar door het niveau van de verzamelkom te variëren. Het peil in de verzamelkom steeg en daalde vrij direct mee met de vraag naar water in de stad. Dit was een betrekkelijk eenvoudig automatisch regulerend systeem.
In tegenstelling tot wat men eerst dacht, kon de voorraad duinwater aangevuld met regenwater niet voldoen aan de voortdurend stijgende vraag naar drinkwater. Ook moesten bronnen aan de strandzijde sluiten wegens verzilting. Daarom is het wingebied steeds meer landinwaarts uitgebreid.
3. Pompen
De vijf stoommachines die tussen 1874 en 1924 het water naar de stad verpompten, verzorgden gelijktijdig het oppompen van het water uit de verzamelkom naar de langzame zandfilters. Daardoor liep de productie eigenlijk achter op de vraag, omdat het water enige tijd nodig had om door de filters te sijpelen. Voor een stabiel zuiveringsverloop is het beter als de waterproductie op een stabiel niveau blijft. Daarom werd bij het vervangen van de stoompompen door elektrische exemplaren een ontkoppeling aangebracht.Een ander bepalend moment was de aanleg van een tweede hoofdader, de zogenaamde sprang A. Deze loopt vanaf het pompstation richting het huidige TNO. Deze sprang A vormde een verzamelleiding voor de meer landinwaarts gelegen winningen.
4. Naar een gesloten systeem
Een belangrijke verandering in de geschiedenis van de waterwinning was het wegnemen van de verzamelkom. Hiervoor in de plaats werd een gesloten systeem met leidingen aangelegd. Dit had hygiënische voordelen en verbeterde tegelijk het aanzien van het pompstation.Soms kijken we voor belangrijke veranderingen ook juist terug in de tijd. In Berkheide hebben we bijvoorbeeld een systeem met horizontaal geboorde draineerbuizen. Deze bevinden zich op een diepte van zo´n tien meter onder maaiveld. Dit winsysteem bestaat al enkele decennia, maar raakte buiten gebruik. Het wordt nu omwille van de noodzakelijke uitbreiding van de drinkwaterproductie gerenoveerd.
Geschiedenis van de landbouw
In vroegere eeuwen vond er kleinschalige landbouw plaats in de valleien. Rond 1770 hadden kleine boeren bij Katwijk en Scheveningen stukjes grond in erfpacht. Hier verbouwden ze aardappelen, rogge, gerst, haver, boekweit, erwten, grote bonen en moeskruiden. Boer Leendert van der Harst zien we als de voorloper van grootschalige landbouw. Hij hield zich als eerste bezig met de schelpenvisserij en had een vergunning om vissersschepen in en uit zee te trekken. In 1769 begon hij het duin te ontginnen voor de beweiding van zijn paarden. Niet veel later ging hij over op landbouw.
De ´Maatschappij ter Bevordering van den Landbouw´ loofde jaarlijks een beloning uit voor de ontginning van duingrond. In 1788 werd Van der Harst beloond voor zijn werk en het gebied werd naar hem vernoemd: De Harstenhoek.
Naar grootschalige ontginning
Grootschalige ontginning voor landbouw was niet eenvoudig. Er was onvoldoende mest, soms wateroverlast of het gebied bleek moeilijk bereikbaar. Landbouwactiviteiten bleven dus lokaal en niet planmatig geregeld. Dat veranderde met de komst van de Fransen in 1795. Zij introduceerden een modern staatsbestel, die de decentrale macht van het oude systeem verving. Kenmerkend voor die tijd was de mentaliteit dat je problemen oplost met ratio en wetenschap. En dus werd voortvarend werk gemaakt van landbouw in de duinen.
Knollen en boekweit bij boerderij Meijendel
De boeren die zich vestigden in de vallei Meijendel en in Doorndel (onder Katwijk) gingen in 1829 aardappelen verbouwen. De walletjes werden beplant met popel, eikels, kastanjes en bremzaad om het zand, wind en zeezout tegen te houden. Het hout op de wallen werd ook gebruikt als brandhout. Aanvankelijk bleef het succes uit, doordat de arme bevolking uit de omgeving de aardappelvelden leegroofden.
Er waren ook positieve ontwikkelingen. Met een goede opbrengst van zijn landbouwactiviteiten kocht boer Van Ginkel in 1831 een arbeiderswoning in Kijfhoek en twee boerderijen in de Bierlap. Een jaar later kocht hij ook de schuur waar nu boerderij Meijendel is, gevolgd door het woonhuis in 1833. Op het land verbouwde hij aardappels, (winter)rogge, boekweit, haver, spurrie, klaver, esparcette (vlinderbloemige, voedergewas), mangelwortel (voederbiet), knollen en Zweedse rapen.
Geldkraan ging dicht
Even leek er een doorbraak te zijn in bemesting van duingronden, maar droge voorjaren, strenge nachtvorst en konijnen zorgden voor mislukte oogsten. Sinds 1835 vond er geen verdere ontginning plaats. Meldt het jaarverslag van 1838 nog dertien woningen, vijf schuren en zeventig inwoners; in de begroting van 1839 waren dat nog maar 31 arbeiders. De grote schuur (nu De Tapuit) werd gebouwd in 1840, toen de ontginningen al op hun retour waren. Koning Willem II draaide de geldkraan voor de landbouwactiviteiten definitief dicht. In 1850 werden Meijendel, Kijfhoek en Bierlap verkocht, samen met de negen overgebleven woningen. Meijendel werd verkocht voor 28.000 gulden, terwijl Kijfhoek en Bierlap voor 25.500 gulden van eigenaar wisselden.
Zo kwam de grootschalige, planmatige landbouw in het duin ten einde. Boerderij Meijendel had alleen ten zuidwesten nog bouwland (Erwtenland). Met de komst van de Delftsche Duinwaterleiding in 1887 ontstonden er problemen door verdroging van de duinen. Het boerenbedrijf was niet langer vol te houden. Om bij te verdienen, werd het roer omgegooid. ´Klein Meijendel´ begon een theeschenkerij voor recreanten.
Ontwikkeling van de Harstenhoek
Natuurgebied de Harstenhoek is vanaf 1770 ontgonnen door de Scheveningse boer Leendert van der Harst. Hij was de voorloper van grootschalige landbouw (zie ook Geschiedenis van de landbouw). Nog in de eerste helft van de twintigste eeuw was het gebied in agrarisch gebruik. Er lagen wallen ter bescherming tegen wind, zand en zout en om vee en wild te weren. Greppels dienden om, in natte perioden, wateroverlast in goede banen te leiden. Op de bredere wallen lagen paden. In het duingebied rond de Harstenhoek lagen op de laagste plekken percelen met akker- of tuingrond. Duttendel was een groot complex van dergelijke perceeltjes die werden uitgegeven aan werklozen in Scheveningen en Den Haag. Ze werden verdeeld door de Duincommissie.
Nettenboetsers
De Harstenhoek is al lang geleden het agrarische karakter kwijtgeraakt. Een deel van het gebied is verdwenen onder de bebouwing van Scheveningen. Vanaf 1935 werd het laaggelegen centrale deel gebruikt als nettenboetstersveld. Hier werden de vissersnetten gerepareerd. De meeste wallen en greppels werden geëgaliseerd. De perceeltjes in het omliggende duin werden gebruikt om de paarden die de karren met de netten trokken te laten grazen.
Verleden nog zichtbaar
Het landschap van de Harstenhoek is nu een uitgestrekt grasland met mosvegetatie en duinriet. Vooral bij lage zonstanden zijn de vroegere wallen en greppels in het grasland nog te herkennen. Een grote oost-west lopende wal is nog steeds markant aanwezig. In de negentiende eeuw was dit de noordgrens van de ontginning. Ten noorden daarvan lag bos.
De meest noordelijke en de meest zuidelijke van de oude bewoningsplaatsen zijn nog te herkennen. De noordelijke was waarschijnlijk de plek waar de boerderij van Van der Harst stond. Wat toen een levendige plek moet zijn geweest, is nu alleen nog zichtbaar in de vorm van een vlak en iets hoger gelegen plateautje.
Vrijwel alle vroegere landbouwpercelen zijn geëgaliseerd en mogelijk verlaagd. De meeste percelen kunnen we nog steeds herkennen. Ze liggen als met gras begroeide laagten in een omgeving die vaak nog duinreliëf heeft en vrijwel altijd met bos is begroeid. Enkele percelen zijn bebost, bij anderen groeit het bos vanuit het omliggende gebied de voormalige percelen in. Door het bos neemt de herkenbaarheid af.
Een deel van het bos in ons duingebied is aangelegd om de wind te breken. Ook het productief maken van de duinen was een belangrijk doel. Een deel van het bos werd aangelegd vanaf de jaren ’50 om de groeiende recreatie in goede banen te leiden.
Wallen van Meijendel en Solleveld
Bos toen en nu
Vrijwel alle vroegere landbouwpercelen zijn geëgaliseerd en mogelijk verlaagd. De meeste percelen kunnen we nog steeds herkennen. Ze liggen als met gras begroeide laagten in een omgeving die vaak nog duinreliëf heeft en vrijwel altijd met bos is begroeid. Enkele percelen zijn bebost, bij anderen groeit het bos vanuit het omliggende gebied de voormalige percelen in. Door het bos neemt de herkenbaarheid af.
Een deel van het bos in ons duingebied is aangelegd om de wind te breken. Ook het productief maken van de duinen was een belangrijk doel. Een deel van het bos werd aangelegd vanaf de jaren ’50 om de groeiende recreatie in goede banen te leiden.
Kenmerkende wallen
De wallenstructuur is nog steeds kenmerkend voor onze duinvallei. Een deel van de wallen is bijzonder breed en soms ook hoog. Deze brede ‘duinwallen’ zijn zones die bij de ontginning niet zijn geëgaliseerd of afgegraven. Verschillende wallen hebben verschillende functies gehad. Sommige wallen in Meijendel werden opgeworpen als perceelsgrens, veekering of ´tot afsnijding van de wind´. De wallen werden met bomen beplant om het zand vast te leggen en om hakhout te kunnen exploiteren. De hoogte van de wallen kan variëren van meer dan 3 meter tot minder dan een halve meter. Lage wallen zien we bijvoorbeeld aan weerszijden van een greppel die ooit diende als waterafvoer. Wallen hebben nu meestal het karakter van boszones of -stroken met onder andere eiken, populieren, dennen, kastanjes en meidoorns.
Mysterieus wallencomplex
Ten noorden van de boerderij Solleveld ligt een merkwaardig wallencomplex. Het geheel is 500 meter lang, ongeveer 100 meter breed en onderverdeeld in drie compartimenten. De dubbele wal om het complex, te zien op een kaart uit 1712, duidt mogelijk op een ringsloot. We vermoeden dat het om een heel oud wallencomplex gaat, al blijft het een mysterie waarvoor de wallen precies dienden. Soortgelijke walcomplexen liggen dicht tegen de jonge duinen aan, waar vroeger veel water uittrad. Ze boden een droge plek voor houtteelt. Een andere functie zoals voederakker voor een konijnenwarande is ook niet uit te sluiten; in Engeland zijn vergelijkbare structuren gedocumenteerd. Hier ligt nog een onderzoeksterrein braak!
Archeologische vondsten
Solleveld is oud duin. Dat betekent dat het jonge duin dat bijvoorbeeld in Meijendel en Berkheide op het oude duin ligt, hier ontbreekt. Daarom liggen archeologische vondsten bijna aan het maaiveld, en niet meters eronder. Bij werkzaamheden van Dunea in de duinen zijn veel bijzondere sporen uit het verre verleden ontdekt.
Merovingisch grafveld
De oudste vondsten komen uit de 6e en 7e eeuw, de Merovingische tijd. Bij archeologisch onderzoek vanwege uitbreiding van de infiltratieplassen (in 2004), zijn 32 urnen en 10 losse crematies opgegraven. Uit diezelfde periode is een indrukwekkend wapengraf ontdekt, met een houten bekisting, ijzeren lanspunt en delen van een schild. Dit graf bevatte ook drie stukken vuursteen, waarschijnlijk om vuur te kunnen maken op reis naar het oneindige. Van de overledene zelf zijn alleen schedelresten en een kies gevonden, waardoor we weten dat het een relatief jongvolwassene moet zijn geweest. Het grafveld van Solleveld leert ons buitengewoon veel over de samenleving in die tijd.
Bootgraf
Ook is er een bootgraf gevonden. Het ging om een kuil van 4,8 meter lang en 1,5 meter breed, met twee gebogen zijden. Dat het onmiskenbaar een boot moet zijn geweest, bewezen de vele tientallen klinknagels. Die werden in de vroege middeleeuwen voor zover nu bekend alleen gebruikt in de scheepsbouw.
De boot vormde een soort grafkamer voor de overledene, met voorwerpen voor de laatste reis. Zo lagen er twee bronzen objecten, riembeslag met versiering en een sierspeld van een type dat alleen in graven van vrouwen en meisjes is gevonden. Het graf was dus waarschijnlijk van een belangrijke vrouw.
Boerderijen
Ook uit latere eeuwen zijn interessante vondsten gedaan. Niet ver van boerderij Solleveld - zeewaarts van de watertoren - heeft in de 14eeeuw mogelijk een boerderij gelegen. Hier zijn in het verleden vrij veel stukken aardewerk en baksteen uit de 12e tot 16e eeuw gevonden.
Restanten van boerderijen en schuren leren ons veel over het agrarische leven van toen. Zoals welke dieren er werden gehouden en wat er werd verbouwd. Uit de 20e eeuw kunnen we daarvoor de boekhouding induiken of waardevolle getuigenissen teruglezen. Zo leerden we van Loosduiners dat ze stenen van een vervallen boerderij weghaalden voor hun eigen tuinpaadjes. Voor vroegere eeuwen hebben we de kennis van archeologen nodig, die het boerderijverleden kunnen reconstrueren waarvan soms alleen nog een keldergat de plek markeert.